Laura De Houwer

Laura De Houwer studeerde gezinswetenschappen. Ze deelt haar ervaringen met psychische hulpverlening, als patiënt en als hulpverlener. Vanuit haar persoonlijke ervaringen engageert ze zich om taboes rond psychische kwetsbaarheid te doorbreken en verbeteringen aan te brengen binnen de zorgsector. Over haar 40 dagen in de psychiatrie gaf ze het boek ‘Ik moest braaf zijn’ uit. Over haar kinderwenstraject is nu haar boek ‘Maar je bent nog jong’ verschenen.

Een fertiliteitsbehandeling is niet louter een lichamelijke kwestie, maar ook een zaak van psychisch welbevinden. Dat moet veel meer aandacht krijgen.

Er wordt veel geschreven over geestelijke gezondheidszorg. Er wordt zo mogelijk nog meer geschreven over fysieke zorg. Maar waar het soms aan ontbreekt, is een goede samenwerking tussen de twee, met oog voor én op maat van de patiënt. Heel wat medische trajecten vereisen aandacht voor het mentale aspect. Een fertiliteitsbehandeling is er daar één van. Ondanks een positieve evolutie en goede intenties, wordt dit nog vaak benaderd als een lichamelijke kwestie. Meer aandacht voor het psychische welbevinden van wensouders is nodig.

Heel wat mensen kunnen vandaag, al dan niet met medische hulp, kinderen krijgen. Een behandeling wordt steeds meer routine. Echografieën, hormoonbehandelingen, eicelpuncties en terugplaatsingen; het is bandwerk. Positief aan de ene kant, want zo kunnen meer mensen sneller worden geholpen. Met het in dienst nemen van psychologen, vertrouwen de artsen en ziekenhuizen er verder op dat het mentale aspect wordt opgevolgd. Maar de keerzijde van de medaille is dat de persoon achter de patiënt vaak geen gezicht meer heeft. Langzaam sluipt disempowerment de zorg in. En dat los je niet op met een ticketje richting de therapeut.

“Langzaam sluipt disempowerment de zorg in”

Maar hoe slaag je er als ziekenhuis in om tegelijkertijd veel mensen binnen een relatief kort tijdsbestek te helpen en hen toch het gevoel geven dat ze gezien worden, dat hun traject iets moois en unieks is? Want dat zou het moeten zijn, de start van een nieuw leven, ook (lang) voor dat leven effectief van start gaat. Ik neem je mee in mijn traject en toon je hoe het anders kan.

In de lente van 2019 begonnen mijn man en ik vol goede moed. Helaas werd al snel duidelijk dat we zonder helpende – medische – hand geen kinderen zouden krijgen. Ik zat bij de gynaecoloog, die ik net voor de tweede keer zag, toen ze tijdens een consultatie van tien minuten een diagnose stelde, hormonen voorschreef en me zonder uitgebreide vragenlijst weer naar huis stuurde. In mijn hoofd ontstond er meteen ook een vragenlijst voor haar, maar ik slaagde er niet in mijn vragen of bedenkingen op tafel te leggen. Zij was de arts, zij zou wel weten wat nodig was, toch? Doordat ik zo graag een kindje wou en dat volgens haar enkel op deze manier kon, legden we ons bij de situatie neer. En dat betekende: geen vragen stellen.

“In je blote kont heen en weer naar het toilet …”

Pas na enkele maanden en evenveel mislukte pogingen, begon ik mentaal af te glijden. Ik zat elke maand minstens drie keer in het ziekenhuis voor een echo, telkens bij een andere arts in opleiding. De afspraken gingen steevast door tijdens de werkuren. Onderhandelen daarover was uit den boze. Soms zag men iets op een echo, soms ook niet, soms was het voor de assistenten ook niet duidelijk wat er te zien was, en voor mij al helemaal niet. Maar het hoort erbij, of niet? Dus hup, na vijf minuten is het aan de volgende. De vragen in mijn hoofd bleven toenemen, de zorgen ook, maar daar was tijd noch aandacht voor. Ook fysiek moest het snel gaan. Uitkleden in een felverlichte, open ruimte, geen lakentje om je onderlichaam te bedekken en in je blote kont heen en weer naar het toilet lopen, doen je lichamelijke integriteit geen deugd.

Uitgeblust

Exact zes maanden na de start, was ik op en belandde ik depressief en uitgeblust enkele keren op de spoed. Daar werd ik heen en weer geslingerd tussen zorgzame hulpverleners, verwijtende verpleegkundigen en onverschillige artsen. De ambivalentie in hun manier van handelen deed de goede intenties van hun collega’s vaak teniet. Psychologische zorg werd extern opgestart. Samenwerking of overleg met de gynaecologie was er niet. Aandacht voor de invloed van de hormonen op mijn mentale welbevinden evenmin.

Na enkele maanden aanmodderen, ontplofte de bom. Een gedwongen, traumatische opname was het resultaat. Het hoeft niet te verbazen dat mijn vertrouwen in hulpverleners inmiddels het vriespunt bereikt had.

Vragen die niets met de kwestie te maken hadden

Een jaar na die opname werd ik spontaan zwanger. Ik vond een nieuwe gynaecoloog in een ziekenhuis wat verder weg. Nog voor ik de eerste echo op zeven weken haalde, belandde ik met bloedverlies op de spoed. De spoed waar ik tijdens mijn depressie zo vaak naartoe gegaan was. De wachtzaal was leeg, de parking ook. Desondanks wachtten we lang. Te lang voor een angstige mama to be met een zware rugzak. Vragen die niets met de kwestie te maken hadden volgden; over onze relatie en mijn ‘gemoedstoestand’. Na enkele uren deelde een student me mee dat ze niet wijs geraakte uit de echo en dat ik volgens haar een buitenbaarmoederlijke zwangerschap had. Ik werd naar huis gestuurd, helemaal over mijn toeren.

We besloten alsnog naar het andere ziekenhuis te rijden. Onze nieuwe gynaecoloog was niet aanwezig, maar anderen stonden voor ons klaar. Geen wachtzaal op de spoed, meteen door naar het verloskwartier waar een vroedvrouw ons stond op te wachten. Met een bemoedigend gebaar en het aanbod van een glaasje water, kon ze me een beetje tot rust brengen. Een gynaecoloog van wacht kwam bijna meteen. Uitgebreid nam ze de tijd om een echo te nemen en me alles uit te leggen. Geen gekke vragen, geen gedoe. Met het kindje was er niets aan de hand. Het zat veilig en wel in mijn baarmoeder.

“In een volle wachtzaal met een grote dikke doek onder mijn billen …”

Helaas liep het alsnog mis. Weer haalde ik in alle haast het ziekenhuis verder weg en mijn eigen gynaecoloog niet. Met opeengeklemde benen en een stroom aan bloed liep ik de spoed binnen. Ik mocht netjes wachten in een volle wachtzaal met een grote dikke doek onder mijn billen. Opnieuw nam een student een echo, dit keer met een stagiair erbij. Ik moest me uitkleden, in een kamer zo’n vijf meter van het echotoestel vandaan. Hoe ik halfnaakt tot aan de onderzoeksstoel moest geraken zonder een beschamend spoor van bloed, wist ik niet. Het kindje was overleden, deelden ze tactloos mee, zonder de behoedzaamheid die een ervaren arts hopelijk wel aan de dag zou leggen. Het ging er die dag nog uitkomen. Ik was gebroken en werd zonder verdere hulp naar huis gestuurd, niet wetende wat ik met mijn overleden baby’tje moest doen.

Een week later ging ik op controle bij mijn eigen gynaecoloog. Ze was bezorgd, had aandacht voor hoe het mentaal met me ging en legde netjes een doekje over mijn benen tijdens de echo. Ze prentte me in dat dit verlies niet mijn schuld was. Dat ik tijd moest nemen om te rouwen. Dat ik een doosje kon bijhouden met herinneringen aan deze prille zwangerschap. Ik moest van haar geen drie maanden wachten om weer zwanger te worden, zoals meestal wordt aangeraden. Ze begreep dat wensouders zo lang niet kunnen wachten.

Ik kreeg opties en keuzes.

Enkele maanden later vonden we opnieuw het geluk. Mijn angst om ook deze zwangerschap te verliezen was enorm. Het vertrouwen in mijzelf en in mijn lichaam was verwoest. De gynaecoloog nam haar tijd voor mij. Ik mocht zelf beslissen hoe vaak ik langs wou komen. En als dat elke week was, dan was dat oké, ook buiten de normale werkuren. Elke consultatie beantwoordde ze mijn zorgen en vragen. In geval van nood – waarbij volgens haar ook gewone ongerustheid hoorde – mocht ik langsgaan op het verloskwartier, waar ik meteen een echo kreeg. En ook daar kreeg ik de boodschap: je komt beter tien keer teveel dan één keer te weinig. De angst bleef. Er werd actief mee nagedacht over hoe mijn bevalling zo aangenaam mogelijk kon verlopen. Het laatste wat ze wou, zei ze, was mij opnieuw traumatiseren. Ik kreeg opties en keuzes, werd geëmpowerd. De bal lag in ons kamp. En zelfs al waren er dingen waar we niet omheen konden, toch werd er ook dan rekening gehouden met mijn wensen en emoties.

Een persoon, niet een patiënt

Als (wens)ouder zal angst er altijd zijn. Soms sterk aanwezig, soms vaag op de achtergrond. Ook mijn angst bleef. Maar het vertrouwen kwam beetje bij beetje terug, door al die kleine dingen. Het vertrouwen in zorgverleners. Er is nog een lange weg te gaan. En die zwangerschap? Laat ons zeggen dat ik na dit alles ook eindelijk weer vertrouwen heb in mijzelf. In mijn lichaam dat dit wonder verricht heeft, ook met dank aan die mensen die wel ruimte gaven en ons behandelden als een persoon, niet enkel als een patiënt.

Cover

In haar nieuwe boek ‘Maar je bent nog jong!’ legt Laura De Houwer de diepe, bijna onuitspreekbare emoties en situaties bloot waarmee ze doorheen het traject geconfronteerd wordt. Ze schetst hoe lichamelijke hulp en mentale zorg niet steeds hand in hand gaan, hoe vooroordelen rond een psychische kwetsbaarheid en een kinderwens zich ontvouwen en hoe goedbedoelde reacties uit de omgeving het lijden soms verergeren. Bovenal toont Laura in dit boek hoe allesomvattend, levensbepalend een kinderwens kan zijn en hoe ze ondanks een zwaar trauma overeind probeert te blijven.  Het boek bestellen kan via De Standaard of via elke erkende boekhandel.

Nog niet geabonneerd op onze nieuwsbrief?

De nieuwsbrief heeft geen vaste periodiciteit. Het enige criterium om hem te versturen is de relevantie van de informatie. We spammen niet! Al geabonneerd? Excuses voor deze herinnering.

Je hebt succesvol gesubscribed!