Johan Braeckman doceerde meerdere decennia wijsbegeerte aan de Universiteit Gent. Momenteel is hij schrijver en actief voor de humanistische denktank Kwintessens. Tot zijn meest recente publicaties behoren de boeken ‘Een zoektocht naar menselijkheid’ (met Dirk Verhofstadt, Houtekiet, 2021) en ‘Ezelsoren. Kanttekeningen bij moeilijke kwesties’ (Houtekiet, 2022).
Kritische zin
Kritische zin is in onze digitale samenleving voor ieder mens meer dan ooit aangewezen. Ook voor zorgvragers en zorgverstrekkers is het de sleutel tot goede beslissingen. Filosoof Johan Braeckman legt in een reeks korte besprekingen telkens één denkfout onder de loep.
Mensen mogen elkaar dan na-apen, maar of een opvatting waar is of niet, is onafhankelijk van het aantal mensen dat er geloof aan hecht.
Wham-O Inc. is een Amerikaans bedrijf dat speelgoed produceert. Het werd opgericht in 1948, door twee vrienden die hun job beu waren en iets helemaal anders wilden doen. In 1958 kwam hun grote doorbraak. Ze maakten een plastic ring met een diameter van 110 centimeter en verkochten die voor iets minder dan twee dollar. Omgerekend ongeveer twintig dollar in onze tijd. Ze gaven de ring een naam: de Hula-Hoop. Vier maanden na de eerste advertentie waren er al 25 miljoen exemplaren van verkocht. Na twee jaar liep dat op tot honderd miljoen. In sommige periodes werden er vijftigduizend per dag geproduceerd. De stichters van Wham-O Inc. waren niet de uitvinders van de hoelahoep, zoals we hem in het Nederlands noemen, maar ze commercialiseerden de ring in Marlex plastic. Wellicht deden onder meer de Native Americans al honderden jaren eerder aan hoopdancing, als onderdeel van hun rituelen.
Hypes en modes zijn sociaal erg besmettelijk.
Op het hoogtepunt van de hoelahoeprage was het moeilijk om eraan te ontsnappen, zeker voor jongeren. Hypes en modes zijn sociaal erg besmettelijk. We zijn groepsdieren en kopiëren makkelijk het gedrag van anderen. Een groep houdt doorgaans niet van een Einzelgänger, en al zeker niet als die tegen de stroom ingaat. Er schuilt overlevingswaarde in groepsdruk en in conformiteit, in doen wat de anderen doen. In de prehistorie, veruit het grootste deel van onze geschiedenis als soort, zwierven we rond in groepen van enkele tientallen tot een honderdtal mensen. In zo’n groep moeten de neuzen in dezelfde richting wijzen. Als een deel richting het noorden wil trekken, maar een ander deel naar het zuiden, dan valt de groep uit elkaar. Samen sterk, eendracht maakt macht: dat is de leuze die het darwinistische principe van evolutie door selectie bevorderde.
We leren van en kopiëren anderen
We ontwikkelden leervermogens die het mogelijk maken om snel de opvattingen en het gedrag van anderen over te nemen. Dat gebeurde wellicht al miljoenen jaren geleden. De Homo erectus, waaruit de moderne mens evolueerde, leefde van twee miljoen tot een flinke honderdduizend jaar geleden. Hij maakte prachtige vuistbijlen, tienduizenden generaties na elkaar. De makers ervan namen elkaars techniek over om met stenen een andere steen in de juiste vorm te slaan. Misschien waren er lesgevers die demonstraties gaven. We kunnen evenmin uitsluiten dat Homo erectus zijn vuistbijlkunde mondeling doorgaf, al is er geen consensus onder experts dat hij taal had. Wellicht leerden de jongeren van de ouderen simpelweg door te kijken en na te bootsen, waarbij gold dat oefening kunst baart.
“De manier waarop wij cultuur aan elkaar overdragen,
is uitzonderlijk”.
Homo sapiens perfectioneerde het na-aapgedrag. Elke soort is uniek, maar mensen zijn het op een bijzondere wijze, aangezien we ook culturele overerving van informatie kennen. Zeker, er zijn meerdere andere soorten die net zoals wij informatie van elkaar overnemen en doorgeven door leer- en kopieergedrag. Zangvogels en bultrugwalvissen kennen liedjes waarop ze jaarlijks variëren. Het zingen is genetisch bepaald, de melodieën niet. Orka’s leren hun jongere soortgenoten jachttechnieken aan, chimpansees tonen aan anderen hoe ze termieten vangen met stokjes, en trekvogels geven vliegroutes door. De voorbije decennia zijn tal van andere voorbeelden van cultuur bij dieren gedocumenteerd, bij tientallen soorten. Het begrip cultuur slaat hier op het doorgeven van informatie op niet-genetische wijze. Zoals Charles Darwin al aangaf, zijn de verschillen tussen onszelf en de dieren veeleer gradueel dan fundamenteel. Maar tegelijkertijd gaf hij ook aan dat de manier waarop wij aan culturele overdracht doen, ongezien is in het dierenrijk. Geen andere soort dan de onze beschikt over natuurlijke taal, waarmee we snel en efficiënt complexe informatie overbrengen. Bovendien zijn we ook steeds beter in staat om die informatie vast te leggen, in prehistorische schilderijen in grotten, op kleitabletten in Mesopotamië, op papyrusrollen in de Oudheid, perkament in de middeleeuwen, in gedrukte boeken vanaf de renaissance, en in onze tijd in computers en in de cloud.
We experimenteren graag.
We geven informatie niet alleen door, we wijzigen die ook. De vuistbijlen van Homo erectus behielden honderdduizenden jaren lang dezelfde vorm. Blijkbaar was er geen behoefte aan verandering. Of was het brein van Homo erectus nog niet in staat om af te wijken van de standaardformules? Het heeft er alle schijn van. De moderne mens daarentegen houdt van verandering. We experimenteren graag. Vernieuwing kan voor vooruitgang zorgen. Toen de prehistorische mens leerde kleren maken met naald en draad, gebruikte hij die in de beginfase hoogst waarschijnlijk louter functioneel. Kledij beschermde tegen weer en wind en tegen de ongezellige temperaturen van de ijstijd. Maar wellicht duurde het niet lang eer er modes opdoken: variaties op een thema, die de ene groep van de anderen deden verschillen. Kleren krijgen dan een extra functie. Het worden labels, die duidelijk maken van welke clan we deel uitmaken, en van welke niet. Supporters van een voetbalclub dragen hun sjaal niet op de eerste plaats omdat het winter is. De kleuren van de sjaal geven een onmiskenbaar signaal: dit is waar ik bij hoor, laat daar geen misverstand over bestaan. Men kan me er onmogelijk van verdenken ook maar iets te maken te hebben met die andere groep, die dragen sjaals met andere kleuren.
Imiteren en differentiëren tegelijk
Het zit diep ingebakken in onze groepspsychologische structuur. We imiteren diegenen waar we willen bij horen, en differentiëren ons van de rest. Zo creëren we de “in-group” en de “out-group”, wij en zij, de onzen en de anderen, of in het West-Vlaams: wieder en gieder. De moraliteit die hierin verweven zit, is dubbel. Enerzijds evolueerde er een sterke mate van empathie en altruïsme naar de insiders toe, anderzijds zien we iemand die niet tot de eigen groep behoort als een vreemdeling. Het is een kleine stap om het vreemde te verbinden aan mogelijk gevaar. De stap van ‘die is geen lid van mijn clan’ tot ‘dit is mogelijk een vijand’ is eerder klein. Het een versterkt het ander: wie zich negatief uitlaat over buitenstaanders, illustreert zijn verbondenheid met de eigen groep. Hoe groter de groepsconsensus over de onbetrouwbaarheid van de outsider, hoe moeilijker het is om er intern tegenin te gaan. Wie een andere opinie heeft dan de meerderheid van de eigen clan, maakt zich verdacht. Er blijkt een gebrek aan loyauteit uit, misschien hebben we te maken met een infiltrant, of een mogelijke overloper. Uiteindelijk loopt wie tegen de stroom in roeit, het risico te worden uitgesloten. Verstoting uit de groep betekende in het verleden nagenoeg hetzelfde als een doodsvonnis. Van de weeromstuit werd onze neiging om aan groepsdruk toe te geven, gaandeweg sterker.
“We hebben de neiging om toe te geven aan groepsdruk”
Dat werd al op onvergetelijke wijze aangetoond in de jaren vijftig van de vorige eeuw, door experimenten van de Pools-Amerikaanse psycholoog Solomon Asch. Hij toonde aan een reeks proefpersonen een lijn van een bepaalde lengte. Daarnaast zagen ze drie lijnen van ongelijke lengte. Een daarvan had dezelfde lengte als de eerder getoonde lijn. De vraag was: welke? Het antwoord was in wezen zeer eenvoudig. Het was overduidelijk welke lijnen overeenkwamen. Maar Asch stelde de groep zo samen dat er in werkelijkheid maar één echte proefpersoon was. Alle anderen waren medewerkers. Het experiment werd per groep meerdere keren herhaald, telkens met lijnen van een andere lengte. Bij de eerste drie of vier tests gaven de medewerkers het juiste antwoord, wat de proefpersoon geruststelde en een groepsgevoel opwekte. Daarna gaven ze foute antwoorden, tot grote verbazing van de proefpersoon.
De vraag waarop Asch het antwoord zocht: zal de proefpersoon het juiste antwoord geven, tegen de groep in, maar in overeenstemming met zijn waarneming en redelijkheid? Of zal hij zich plooien naar de mening van de groep? Het resultaat verraste zelfs Asch. Een meerderheid van de proefpersonen conformeerde zich aan de opinie van de groep, ook al is die manifest fout.
Als Duitser in de jaren dertig ingaan
tegen de druk van het nazisme?
De leden van de groepen die Asch samenstelde, hadden geen gemeenschappelijke geschiedenis. Er was nauwelijks een vorm van cohesie, dus hoefde men die ook niet te bewaren. Toch ervaarden de proefpersonen een sterke mate van groepsdruk en bleek het lastig om te weerstaan aan de neiging tot conformisme. Dat laat ons inzien hoe moeilijk het is om tegen de overtuigingen van reële groepen in te gaan, als insider. Zo makkelijk het is om het oneens te zijn met de mening van een “out-group”, zo moeilijk is het om in te gaan tegen de eigen groep.
Een bekende foto (zie bovenaan deze pagina) uit 1936 maakt dat meteen duidelijk. We zien een groot aantal mannen, in de haven van Hamburg. Men laat de Horst Wessel te water, een schip vernoemd naar een jonge Nazi die in 1930 werd vermoord door twee communisten. Horst Wessel was lid van de Sturmabteilung (SA). Na zijn dood verhief Joseph Goebbels, Hitlers minister van propaganda, hem tot martelaar van de nazipartij. Bijna alle mannen op de foto brengen met gestrekte rechterarm en -hand de gekende nazigroet. Er is één uitzondering, een man die eerder ostentatief zijn armen kruist. Zijn gezichtsexpressie lijkt aan te geven dat hij bewust niet hetzelfde wil doen als de anderen. Wie de foto ziet, gepubliceerd in Die Zeit in 1991, beseft vrijwel onmiddellijk hoe moeilijk dit was. Het vergde een sterk karakter en moed om aan het imitatiegedrag te weerstaan. De hoelahoeprage aan je laten voorbijgaan is één ding, als Duitser in de jaren dertig ingaan tegen de druk van het nazisme was heel wat anders.
Er is geen absolute zekerheid over de identiteit van de man op de foto die niet salueert, maar er is een redelijke kans dat het om August Landmesser gaat. In 1931 trad hij toe tot de nazipartij, maar toen hij in 1935 een relatie begon met de joodse Irma Eckler werd hij uit de partij gezet. In 1937 wou hij het land uitvluchten met Irma en hun dochtertje, maar ze geraakten de grens niet over. Onder de in 1935 ingevoerde rassenwetten van Neurenberg maakte hij zich schuldig aan “het toebrengen van schande aan het ras”, wat hem een tijd in de gevangenis deed belanden. August en Irma weigerden evenwel hun relatie te verbreken. In 1938 werd hij opnieuw opgesloten, ditmaal in het concentratiekamp van Börgermoor, dichtbij de Nederlandse grens. De Gestapo pakte Irma op. Ze kwam eerst in de gevangenis van Fuhlsbüttel terecht, waar ze beviel van hun tweede kind. Na enkele omzwervingen in diverse concentratiekampen, werd ze vermoord onder het zogenaamde “Euthanasie programma” van de nazi’s. August kwam vrij in 1941. Hij werd een tijd tewerkgesteld en in 1944 ingelijfd in een strafbataljon, een legereenheid samengesteld uit tegenstanders van het nazisme en andere zogenaamde ‘criminelen’. Ze dienden gevaarlijke tot onmogelijke opdrachten uit te voeren, zoals mijnenvelden ruimen of vechten tegen een overmacht. Landmesser sneuvelde in 1944 in Kroatië. De dochters van Irma en August kwamen eerst in een weeshuis terecht, daarna werden ze apart opgevoed door respectievelijk een grootmoeder en pleegouders.
Als iedereen er zo over denkt, zal het wel juist zijn, niet?
Aan groepsdruk weerstaan, kan letterlijk levensbedreigend zijn. We imiteren het gedrag van de anderen en nemen hun denkbeelden over. Het geeft ons een goed en veilig gevoel tot een gelijkgezinde gemeenschap te behoren. Het maakt ons ook meer zelfzeker: als iedereen er zo over denkt, zal het wel juist zijn, niet? De denkfout is niettemin duidelijk. Of een opvatting waar is of niet, is onafhankelijk van het aantal mensen dat er geloof aan hecht. Ook als de hele wereldbevolking overmorgen beweert dat de aarde plat is, blijft ze toch rond.
Onze geëvolueerde groepspsychologie maakt identificatie, empathie, samenwerking en altruïsme mogelijk op een ongeziene schaal in de dierenwereld. Daar hebben we ontzettend veel aan te danken. De keerzijde ervan zorgt voor groepsdifferentiatie en uitsluiting, doet ons absurde en onethische opvattingen aanvaarden en laat ons immoreel gedrag vertonen of normaliseren.
We zijn ons maar beter bewust van de januskop van ons imitatiegedrag.